Geschiedenis
In 1907 werd de Paradijskerk van de oud-katholieke parochie van de H.H. Petrus en Paulus aan de Delftsevaart bouwvallig. De Rotterdamse oud-katholieke architect P.A. Weeldenburg kreeg de opdracht een nieuwe kerk aan de Nieuwe Binnenweg te bouwen en wel zo dat het interieur van de oude Paradijskerk aan de Delftsevaart uit 1719 er in zou passen.
In 1910 werd het nieuwe kerkgebouw ingewijd. Door deze verhuizing is het oude interieur in mei 1940 bij het bombardement gespaard gebleven, doordat de kerk buiten het getroffen centrumgebied ligt. Het 18e eeuwse beeldhouwwerk en barokinterieur in de Paradijskerk is daarom uniek in Rotterdam.
Voorgevel en torens
In de voorgevel van de Paradijskerk bevinden zich twee afbeeldingen. Geheel bovenaan is een mozaïek te vinden dat Jezus voorstelt die de kinderen zegent. Boven de hoofdingang bevindt zich een engel (van beeldhouwer Simon Miedema) die de armen uitstrekt boven de tekst ‘Vrede zij ulieden’.
De twee torens van de kerk zijn 50 meter hoog. In de rechter bevinden zich de luidklokken. Zij dragen de namen: Petrus en Paulus (1960), Laurentius (1999), Maria Magdalena (1999) en Jacobus Maior (1999).
Beeldhouwwerk
Het gemarmerde altaar is uit lindehout gesneden. Het geheel is in 1720-1725 vervaardigd door de Vlaamse meester beeldsnijder Alexander Dominicus Pluskens. Het altaarschilderij stelt de verheerlijking van Christus op de berg voor en is geschilderd door H. M. Luns (1881-1942). Het fraaie tabernakel dateert uit 1720.
Ook de communiebank en de preekstoel zijn in 1720-1725 uit eikenhout gesneden door Pluskens.
Orgel
Bij de bouw van dit orgel in 1858 maakt Christian Gottlieb Friedrich Witte gebruik van de bestaande oude orgelkas en handhaaft hij ook een deel van het bestaande pijpwerk van de Gemertse orgelbouwer Matthijs Verhofstadt. De kas van het orgel dateert uit 1721, toen Verhofstadt een nieuw orgel voor de vorige Paradijskerk leverde en is ontworpen door de Vlaamse beeldhouwer Alexander Dominicus Pluskens.
In 1907 is het orgel verwijderd uit de toenmalige Paradijskerk, vanwege de verhuizing naar de Nieuwe Binnenweg. Drie jaar later plaatste J. de Koff het orgel over naar de dan zojuist voltooide nieuwe Paradijskerk. Bij die gelegenheid is de orgelkas dieper gemaakt en kreeg het bovenwerk een zwelkast en een Gemshoorn 8′ op een aparte pneumatische lade. De Quint 3′ van het hoofdwerk werd vervangen door een Viola d’Amour 8′. In 1914 plaatste De Koff een regulateur.
In 1927 voorziet De Koff het orgel van een nieuwe (mechanische) vrijstaande speeltafel die enkele meters vóór het orgel wordt geplaatst; de oude klaviatuur verdwijnt. Aan de dispositie wordt een koppeling Ped-BW toegevoegd en op het BW wordt, op de lade van de Gemshoorn, nog een Voix Céleste 8′ toegevoegd.
In 1972/73 voert de firma Verschueren een algehele restauratie uit, waarbij de toestand van 1858 als uitgangspunt is genomen. De speeltafel uit 1927 werd verwijderd en de klaviatuur en mechanieken zijn op de oorspronkelijke plaats gereconstrueerd. De kas is naar de oorspronkelijke diepte teruggebracht en de zwelkast van het bovenwerk verwijderd. De windladen zijn gerestaureerd en de dispositie gewijzigd. Op het hoofdwerk zijn de registers Viola d’Amour 8′ en Woudfluit 2′ vervangen door een nieuwe Quint 3′ en een nieuwe Octaaf 2′ en is de samenstelling van de Cornet gewijzigd. Op het bovenwerk zijn de registers Gemshoorn 8′ en Voix Céleste 8′ vervallen en is de Prestant 8′ opgeschoven tot Prestant 4′. Tevens is hier de oude Woudfluit 2′ van het hoofdwerk geplaatst.